es.ten.der
(i)ʃtẽˈder

verbo transitivo
uitstrekken, vergroten, uitbreiden; ophangen (de was); uitspreiden, uitrollen; uitsteken, toesteken, aanreiken; (iemand) neervellen, neerslaan; verspreiden, uitstrooien
estender os olhos estender a vista
turen, in de verte kijken
verbo intransitivo
uitgestrekt worden
estender-se
verbo pronominal zich uitbreiden, zich verbreden; zich verspreiden; opengooien; uitgebreid ingaan op; figurado, coloquial een slecht figuur slaan
estender no chão, estender ao comprido
languit vallen
Partilhar
Como referenciar 
Porto Editora – no Dicionário infopédia de Português - Neerlandês [em linha]. Porto: Porto Editora. [consult. 2025-04-18 00:47:07]. Disponível em